In de jaren vijftig en zestig waren er enorm veel opwindende onderzoeken naar gedrag van mensen in vreemde omstandigheden. Soms werden die onderzoeken gedaan met dieren, zoals ratten. De psycholoog Martin Seligman (rond 1965) onderzocht honden en hoe die reageerden op vervelende situaties met elektrische schokken.
Hij ontdekte dat honden die in situatie A geen invloed konden uitoefenen op het vermijden van pijn, in situatie B – waar die mogelijkheid er wel was – bleken te berusten in het lijden. De arme dieren ontvingen de elektrische schokken zonder in actie te komen, in tegenstelling tot soortgenoten die in situatie A wél de mogelijkheid van pijnvermijding hadden ervaren. Hij noemde dit aangeleerde hulpeloosheid. Sindsdien zijn er veel theorieën ontstaan over dit verschijnsel bij mensen. Daarbij speelt ook de attributietheorie van Fritz Heider (The Psychology of Interpersonal Relations, 1957) een rol: dat is de theorie over waaraan mensen de oorzaak van iets toeschrijven. Denk aan de neiging om succes aan jezelf toe te schrijven (ik heb goed geleerd) en mislukking aan de omstandigheden (het examen was te moeilijk).